Kort antwoord:
Door de eigen zwaartekracht.
Langer antwoord:
Wij zijn eraan gewend dat voorwerpen elke mogelijke vorm kunnen hebben. Een baksteen heeft een heel andere vorm dan een sinaasappel, en een breinaald ziet er weer heel anders uit dan een ovenschaal.
Maar als een voorwerp groot en zwaar genoeg is, wordt het vanzelf bolvormig, als gevolg van zijn eigen zwaartekracht. De zwaartekracht wil alle atomen in het voorwerp het liefst zo dicht mogelijk naar elkaar toe trekken. Bij een baksteen of een breinaald lukt dat niet, omdat de eigen zwaartekracht van zo'n klein voorwerp veel te gering is om de moleculaire bindingskrachten te overwinnen. Maar bij heel grote voorwerpen lukt het wél.
Wanneer je alle atomen van een voorwerp zo dicht mogelijk op elkaar pakt, krijg je vanzelf een bol. Probeer het maar eens uit met twee handen verse sneeuw. Als je de sneeuw zo dicht mogelijk op elkaar pakt, heb je een (bolvormige) sneeuwbal. De zwaartekracht, die alles naar elkaar toe trekt, heeft hetzelfde effect.
Kleine hemellichamen kunnen nog flink afwijken van die bolvorm. Planetoïden die kleiner zijn dan een paar honderd kilometer (en dat geldt voor verreweg de meeste!) hebben vaak onregelmatige vormen. Hetzelfde geldt voor kleine planeetmaantjes, komeetkernen, enzovoort. Maar is een object eenmaal groter dan pakweg 500 kilometer (voor een rotsachtige samenstelling) of ca. 800 km (voor een ijsachtige samenstelling), dan krijgt de eigen zwaartekracht de overhand en wordt het hemellichaam vanzelf (min of meer) bolvormig.
Overigens is die eigen zwaartekracht ook de reden dat de hoogste bergen op aarde minder hoog zijn dan de hoogste bergen op Mars. Mars is een kleinere planeet, met minder eigen zwaartekracht, en daarop kunnen dus grotere afwijkingen van de bolvorm voorkomen. Olympus Mons op Mars is ca. 25 kilometer hoog, terwijl Mount Everest nog geen 9 kilometer boven zeeniveau komt.