Kees de Jager werd geboren op 29 April 1921 in den Burg op Texel, de plaats waar hij de laatste 18 jaar weer woonde en nu is overleden. Hij bracht zijn jeugd door in Nederlands-Indië (thans Indonesië), waar zijn vader hoofdonderwijzer was, eerst in Noord-Celebes (thans Sulawesi), waar Kees de lagere school doorliep, en later op Java, waar Kees in Soerabaja de middelbare school (HBS) voltooide en ook zijn latere echtgenote Doetie ontmoette. De prachtige sterrenhemel op Celebes maakte veel indruk op hem. Zijn vader had hem al gewezen op de verschillende kleuren van de sterren en verteld dat dit betekent dat ze verschillende temperaturen hebben, wat Kees zeer interessant vond.
In 1939 vertrok hij met de boot naar Nederland om in Utrecht natuurkunde te gaan studeren. Tijdens de bootreis, in het Suezkanaal, kwam het bericht dat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, en hij kwam hierdoor met veel vertraging in Nederland aan. In Utrecht maakte het college sterrenkunde van Professor Minnaert zoveel indruk op hem dat hij besloot de studie sterrenkunde te kiezen, zeer tegen de zin van zijn ouders, die iets later in 1939 met verlof naar Nederland waren gekomen. Tijdens de oorlog zette hij als onderduiker de studie voort (hij had geweigerd de loyaliteitsverklaring aan de bezetter te ondertekenen en had eigenlijk als dwangarbeider in Duitsland moeten gaan werken). In 1946 studeerde hij af en begon, als assistent van Minnaert, aan een promotieonderzoek aan het spectrum van de Zon. Zijn proefschrift, waarin hij het verloop van de temperatuur en druk in de atmosfeer van de Zon had weten af te leiden uit de vorm van de waterstoflijnen in het zonnespectrum, maakte internationaal grote indruk. Dankzij het werk van Minnaert en de Jager werd Utrecht vanaf de jaren 1950 één van de belangrijkste internationale centra op het gebied van het onderzoek van de Zon. Een aantal van de hier tussen 1960 en 1980 opgeleide zonne-onderzoekers werden hoogleraar of directeur van zonne-observatoria in andere landen, met name in de Verenigde Staten. Tot het einde van zijn leven bleef Kees in dit vakgebied actief: vorig jaar nog publiceerde hij met een medewerker een belangrijk boek over de invloed van de Zon op ons klimaat.
In 1957 werd hij benoemd tot lector en in 1960 tot hoogleraar aan de Utrechtse Universiteit. In 1963 volgde hij Minnaert op als directeur van de Utrechtse Sterrenwacht.
Intussen had hij de geweldige nieuwe mogelijkheden gezien die het onderzoek met ruimtevoertuigen, buiten onze dampkring, biedt voor de sterrenkunde. In 1961 richtte hij daarom het Utrechtse Laboratorium voor Ruimte Onderzoek op (thans deel van het NWO Instituut SRON), dat binnen korte tijd uitgroeide tot één van de belangrijkste laboratoria op dit gebied in Europa, met meer dan 150 medewerkers. Hij leidde dit instituut tot 1983. Intussen nam hij ook deel aan de oprichting van de Europese ruimteonderzoek organisatie ESRO (thans ESA). In zijn laboratorium werden instrumenten voor satellieten gebouwd voor de meting van ultraviolette en röntgenstraling van hemellichamen, zoals de Zon en sterren, onder meer voor de eerste Nederlandse satelliet ANS, gelanceerd in 1974. Met deze satelliet werden door zijn promovendus John Heise röntgenuitbarstingen van neutronensterren ontdekt, explosies veroorzaakt door kernfusie op het oppervlak van deze sterren.
Eén van de grote successen van zijn laboratorium was ook een instrument gebouwd voor de Solar Maximum Mission satelliet van de NASA. Hiermee werd in 1980 ontdekt, door zijn collega’s Max Kuperus en Peter Hoyng, dat tijdens grote uitbarstingen op de Zon, zogenaamde “zonnevlammen”, het gas in de zonneatmosfeer verhit wordt tot meer dan 100 miljoen graden, als gevolg van een soort kortsluiting van elektrische stromen van biljoenen ampères, die door de magneetvelden van zonnevlekken worden opgewekt.
Voortbouwend op de ervaring opgedaan met dit instrument bouwde de Jager, op uitnodiging van de Sovjet-Unie, een succesvol instrument voor het Russische ruimtestation MIR, voor de meting van röntgenstraling van sterren. Dit instrument haalde de wereldpers omdat, nadat er iets mee mis was gegaan, twee Russische astronauten dankzij een ruimtewandeling van vele uren buiten het ruimtestation, dit wisten te repareren.
Het Utrechtse laboratorium is dankzij dit pionierswerk wereldleider geworden in het bouwen van instrumenten voor röntgenspectroscopie in de ruimte, o.a. gebruikt voor NASA’s Chandra röntgenobservatorium en ESA’s XMM-Newton observatorium.
Behalve een groot wetenschapper en organisator was de Jager ook een buitengewoon inspirerend docent en popularisator. De colleges over de bouw en evolutie van sterren die hij in de jaren zestig gaf in Utrecht en Brussel (waar hij van 1960-1970 deeltijd hoogleraar was), legden o.m. de basis van de bloeiende onderzoekgroepen op dit gebied aan de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit in Nijmegen, alsmede aan de Vrije Universiteit te Brussel.
De Jager besloot omstreeks 1980 zich ook te gaan richten op het onderzoek van andere sterren dan de Zon, en wel de zwaarste en meest lichtsterke onder hen. Hij schreef hierover het boek “The Brightest Stars” en heeft met een hele groep onderzoekers tientallen jaren op dit gebied belangrijk onderzoek gedaan.
Naast zijn wetenschappelijk werk besteedde hij zijn hele leven veel aandacht aan de popularisering van de sterrenkunde. Zo organiseerde hij eclips expedities met groepen sterrenkunde amateurs, hield talloze lezingen voor leken, schreef artikelen en enkele populariserende boeken. Na zijn emeritaat is dankzij zijn inspanningen de vroegere Utrechtse Sterrenwacht omgevormd tot het huidige “Museum Sterrenwacht “Sonnenborgh”, waar de bezoekers kunnen kennismaken met wat er in het heelal te beleven is.
De Jager bleek naast zijn wetenschappelijke en organisatorische talenten ook een uitstekend diplomaat te zijn. Van 1970-1973 was hij secretaris-generaal van de Internationale Astronomische Unie, en met instemming van zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie werd hij tweemaal verkozen tot President van de wereld-ruimteonderzoek organisatie COSPAR (1972-1978 en 1982-1986). In de tien jaar die hij deze wereldorganisatie leidde wist een aantal delicate internationale problemen op het gebied van het ruimteonderzoek tot een bevredigende oplossing te brengen. Zelf schreef hij zijn diplomatieke gaven toe aan de aanraking in zijn jeugd met de Indonesische cultuur, met zijn verfijnde omgangsvormen.
Kees was ook de medeoprichter en voorzitter van de stichting Skepsis, die zich inzet voor de bestrijding van pseudowetenschap en kwakzalverij, waaraan hij na zijn emeritaat veel aandacht besteedde.
Na zijn emeritaat ontpopte hij zich ook als een boeiend schrijver over wat hij in zijn leven had meegemaakt. Hij schreef hierover gedurende vele jaren de column “Terugblik” in het populair wetenschappelijke maandblad Zenit. Deze columns variëren van stukjes over zijn jeugd in Indonesië tot de oplossing van diplomatieke problemen tussen China en Taiwan. Zijn laatste column verscheen nog deze maand. Een deel van deze columns is gebundeld in twee boeken met de titel “Terugblik” welke tonen wat een geweldige en humoristische verhalenverteller Kees was. Deze boeken kan men zien als zijn autobiografie.
Naast dit alles was Kees vanaf zijn jeugd in Java zeer geïnteresseerd in atletiek, in het bijzonder lange afstand hardlopen. Nog op zijn 75ste liep hij de marathon van New York helemaal uit.
Voor zijn wetenschappelijke werk ontving de Jager tal van nationale en internationale onderscheidingen, waaronder twee eredoctoraten en de Gold Medal van de Royal Astronomical Society, algemeen beschouwd als de hoogste internationale onderscheiding in de sterrenkunde.
Met het overlijden van Kees de Jager is een buitengewoon aimabele, enthousiaste en inspirerende wetenschapper van wereldformaat van ons heengegaan. Het is een groot voorrecht hem als leermeester te hebben gehad.
Ed P.J. van den Heuvel