Een internationaal team, onder wie drie astronomen van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO), heeft de techniek van gravitationele microlensing gebruikt om te meten hoe algemeen planeten in de Melkweg zijn. Na zes jaar onderzoek, waarbij miljoenen sterren zijn gevolgd, komt het team tot de conclusie dat planeten bij sterren eerder regel dan uitzondering zijn. De resultaten zullen op 12 januari in Nature verschijnen.
De afgelopen zestien jaar hebben astronomen meer dan zevenhonderd exoplaneten ontdekt . Ook is een begin gemaakt met het onderzoek van de spectra en atmosferen van deze werelden. Hoewel het onderzoek van de eigenschappen van afzonderlijke exoplaneten ontegenzeggelijk waardevol is, wacht de fundamentele vraag hoe algemeen planeten in de Melkweg zijn nog op een antwoord.
De meeste exoplaneten die tot nu toe zijn opgespoord, zijn gevonden door het effect van de zwaartekrachtsinvloed van de planeet op zijn moederster te detecteren of door de planeet te betrappen op het moment dat hij voor zijn ster langs beweegt en deze gedeeltelijk verduistert. Met deze beide technieken worden vooral planeten opgespoord die ofwel zwaar zijn ofwel op kleine afstand om hun ster cirkelen (of allebei). Veel planeten worden dus over het hoofd gezien.
Een international team van astronomen heeft met een compleet andere methode naar exoplaneten gezocht. Met deze techniek, die gravitationele microlensing wordt genoemd, kunnen planeten van sterk uiteenlopende massa’s worden opgespoord, ook op grotere afstanden van hun ster.
Arnaud Cassan (Institut dʼAstrophysique de Paris), eerste auteur van het Nature-artikel, legt uit: "We hebben zes jaar van microlensing-waarnemingen onderzocht op aanwijzingen voor exoplaneten. Opmerkelijk is dat deze gegevens aantonen dat er in ons melkwegstelsel meer planeten zijn dan sterren. Ook hebben we ontdekt dat lichtere planeten, zoals de superaardes of de koele Neptunussen, talrijker zijn dan zwaardere".
De astronomen hebben gebruik gemaakt van waarnemingen van de onderzoeksteams PLANET en OGLE. Bij deze waarnemingen wordt gebruik gemaakt van het feit dat het zwaartekrachtsveld van een ster als een soort lens fungeert die het licht van een achtergrondster kan versterken. Als er om de ster die als lens fungeert een planeet draait, kan deze een waarneembare bijdrage leveren aan het verhelderende effect op de achtergrondster.
Jean-Philippe Beaulieu (Institut d'Astrophysique de Paris), leider van het PLANET-team, vult aan: "De PLANET-samenwerking is in het leven geroepen om veelbelovende microlensing-waarnemingen nader te onderzoeken met een wereldwijd netwerk van telescopen op het zuidelijk halfrond – van Australië en Zuid-Afrika tot Chili. ESO-telescopen hebben een grote bijdrage aan deze survey geleverd".
Microlensing is een krachtig hulpmiddel om exoplaneten te detecteren die op geen enkele andere manier opgespoord zouden kunnen worden. De techniek is wel afhankelijk van het toevallig op één lijn staan van een achtergrondster en een lens-ster. En om op dat moment een planeet te kunnen ontdekken, moet de planeetbaan bovendien de juiste oriëntatie hebben.
Hoewel deze beperkingen tot gevolg hebben dat het opsporen van een planeet via microlensing verre van eenvoudig is, zijn in de PLANET- en OGLE-gegevens die voor deze analyse zijn gebruikt zowaar drie exoplaneten ontdekt: een superaarde en planeten met massa’s die vergelijkbaar zijn met die van Neptunus en Jupiter. Naar microlensing-maatstaven is dat een indrukwekkende oogst. Dat er drie planeten zijn opgespoord, kan twee dingen betekenen: ofwel dat de astronomen ongelooflijk veel geluk hebben gehad, ofwel dat planeten in de Melkweg dermate talrijk zijn dat de ontdekkingen bijna onvermijdelijk waren.
De astronomen hebben de gegevens van de drie detecties van exoplaneten gecombineerd met zeven andere detecties uit eerder onderzoek plus het enorme aantal non-detecties in de gegevens van de afgelopen zes jaar – voor de statistische analyse zijn non-detecties net zo belangrijk als de eigenlijke detecties. De conclusie is dat om één op de zes onderzochte sterren een planeet cirkelt die qua massa vergelijkbaar is met Jupiter, de helft heeft een planeet van het kaliber Neptunus en twee op de drie hebben superaardes. Het onderzoek was gevoelig voor planeten die op afstanden van 75 miljoen tot anderhalf miljard kilometer om hun ster cirkelen (in ons zonnestelsel omvat dit bereik alle planeten van Venus tot en met Saturnus) en met massa’s van vijf aardmassa’s tot tien Jupitermassa’s.
De gecombineerde resultaten wijzen er sterk op dat sterren gemiddeld meer dan één planeet hebben. Planeten zijn dus eerder regel dan uitzondering.
:Vroeger dacht men dat de aarde wel eens uniek zou kunnen zijn in ons melkwegstelsel. Maar nu lijkt het erop dat er in de Melkweg letterlijk miljarden planeten met massa’s vergelijkbaar met die van de aarde bestaan", concludeert Daniel Kubas, mede-hoofdauteur van het artikel.
Meer informatie, foto's en een video op de ESO-website