Waarnemingen met ESO’s Very Large Telescope (VLT) en twee andere telescopen hebben het bestaan van een nieuwe klasse van sterrenstelsels aan het licht gebracht. Vanwege hun vreemde vorm hebben zij de bijnaam ‘tuinboonstelsels’ gekregen. De groen gekleurde stelsels, die aan het gloeien worden gebracht door het intense licht uit de omgeving van een uitdovend monsterachtig zwart gat, behoren tot de zeldzaamste objecten in het heelal. Deze ontdekking helpt astronomen te begrijpen hoe, wanneer en waarom zulke actieve objecten stilvallen.
Veel sterrenstelsels hebben een reusachtig zwart gat in hun centrum, dat het gas in de omgeving aan het gloeien brengt. Maar in het geval van de tuinboonstelsels gloeit het volledige sterrenstelsel, niet alleen de kern. Deze nieuwe waarnemingen tonen de grootste en helderste gloeiende gebieden die ooit zijn ontdekt. Vermoed wordt dat zij hun energie ontlenen aan centrale zwarte gaten die voorheen heel actief waren, maar inmiddels tot rust zijn gekomen.
Astronoom Mischa Schirmer van de Gemini-sterrenwacht zag in een opname van de Canada-France-Hawaii Telescope iets wat hij nog nooit eerder had gezien: het leek op een sterrenstelsel, maar het was helder groen. Omdat het bizarre object niet in de verste verte op andere sterrenstelsels leek werd het al een paar dagen later met de VLT waargenomen. Na de ontdekking doorzocht Schirmers team een bestand van bijna een miljard andere sterrenstelsels en daarbij werden slechts zestien stelsels met vergelijkbare kenmerken opgespoord. De groene stelsels zijn extreem zeldzaam: in een gebied van 1,3 miljard bij 1,3 miljard bij 1,3 miljard lichtjaar wordt er gemiddeld maar eentje aangetroffen.
Het nieuwe object kreeg de aanduiding J224024.1 092748 of kortweg J2240. Astronomen denken dat de groen gloeiende gebieden echo’s zijn van een veel actievere periode van het centrale zwarte gat en dat ze, bij het passeren van de laatste resten straling, geleidelijk zullen uitdoven. Lichtecho’s zoals J2240 die vertoont, stellen astronomen in staat om het tot rust komen van deze actieve objecten te bestuderen en beter te begrijpen hoe, wanneer en waarom ze bedaren – en waarom hun aantallen onder jongere sterrenstelsels nu zo klein zijn.
Bron: ESO